
Zuster Alt werd geboren op 22 augustus 1883 in 's Gravenhage als Margaretha Alt.
Toen ze vier jaar oud was stierf haar moeder en zuster Alt en haar twee jaar oudere broer
werden verder opgevoed door haar grootouders.
Haar moeder was gereformeerd en de grootouders waar ze door werd opgevoed waren lid van
de Nederduitshervormde gemeente alwaar zuster Alt de zondagsschool en de kinderkerk bezocht.
Toen ze een jaar of elf, twaalf was ontving ze haar levensroeping van God zonder dat ze haar daar op dat moment van bewust was. Toen in de kinderkerk een zendeling sprak kreeg ze een groot verlangen om ook zendelingszuster te worden als ze groot was.
Langzaam maar zeker groeide in haar het verlangen om naar Indië te gaan en dat prachtige tropische land te leren kennen.
Niet om gehoor te geven aan haar roeping als zendelingszuster maar enkel en alleen om haar leven te verruimen en iets van de wereld te zien.
In 1903 vertrok ze, op negentien jarige leeftijd, naar Java.
Een hoofdingenieur uit Banka bood haar aan haar reis te bekostigen als zij samen met
de vrouw van de hoofdingenieur de zorg voor hun kinderen zou gaan dragen.
In Batavia (Djakarta) aangekomen werd ze nog dezelfde dag geveld door een hevige aanval van malaria-tropica.
Een ziekte die haar vanaf die dag de rest van haar leven zou achtervolgen.
Omdat de doktoren haar adviseerden weer naar Holland te gaan of werk te zoeken in een koel klimaat solliciteerde ze als leerling-verpleegster in Lawang.
Terstond werd ze aangenomen in het krankzinnigengesticht bij Lawang. Het leven dat ze daar leidde was volgens haar eigen zeggen heidens.
De zware werkzaamheden en de spirituele seances waar ze zich daar mee bezig hielden zorgden ervoor dat ze niet meer bad en Gods woord niet meer opende.
Naar verloop van tijd werd ze ziek en begon de Heer tot haar te spreken.
Op een avond in juli 1908 knielde ze en bad na vele jaren tot de Heer. "Here," sprak ze, "laat mij toch niet als een wrak voortleven.
Richt mij op en ik beloof 't U met mijn ganse hart: ik wil een nieuw leven beginnen en U voortaan dienen"
Dit gebed bracht een grote omkeer in haar leven en sinds lange tijd voelde ze weer rust en drong het tot haar door dat Jezus haar zonden had vergeven en dat ze een kind van God geworden was.
Als Zevende-dag-baptist liet ze zich dopen in de rivier.
Door het steeds grote wordend verlangen om zich helemaal aan het zendingsleven te kunnen geven nam ze ontslag als verpleegster en begon ze haar taak als zendelingszuster op een armenkolonie te Tajoe.
In 1913 werd ze weer ziek en besloot in een koeler klimaat uit te gaan rusten. Zo kwam ze bij de familie Graafstal in Temangoeng.
Mevrouw Graafstal verpleegden een aantal zwakzinnige kinderen uit het gesticht Oranje-Nassau.
Tijdens haar verblijf aldaar hoorde ze vaak spreken over het erfpachtperceel Gambang Waloeh wat vroeger een koffieplantage was geweest.
Het was een uitgestrekt onbewoond perceel, alleen een opzichter en enige inlanders leefden op die plaats.
Toen ze het perceel eens gingen bekijken deden de heerlijke rustige omgeving en frisse koelte haar erg goed en rees het verlangen bij haar om daar het evangelie te gaan brengen.
Na overleg vertrok ze naar het perceel met vijf zwakzinnige kinderen om haar daar te vestigen in de twee bouwvallige huizen die er nog stonden met als voornaamste doel de evangelisatie onder de desa-bewoners. (De inheemse bevolking)
Daar begon ze een schooltje en een kerkje en doopte de nieuwe gemeenteleden in de plaatselijke rivier.
De gouverneur bood haar financiële hulp voor de school maar dat weigerde ze omdat ze zich had voorgenomen volledig op God te vertrouwen.
Nadat ze de sabbath had losgelaten kwam ze in aanraking met duitse pinksterbladen en enige tijd daarna werd ze gedoopt met de Heilige Geest.
De inheemse gemeente die zich bij haar had gevestigd en zuster Alt vormen een bloeiende pinkstergemeente en ontvingen vele profetieën en visioenen.
Een van die visioenen die zij ontving van God was dat God haar een groot zangboek met notenbalken toonde.
Dit was de aanleiding tot de uitgave van Glorieklokken in 1923.
De eerste bundel bracht ze anoniem uit omdat ze vond dat haar niet de ere toe kwam om haar naam er aan te verbinden.
Zij had de bundel immers niet kunnen maken zonder de leiding van God de Vader. Hem kwam daarvoor de ere toe en de lof en niet haar.
Toen er echter andere mensen dezelfde liederen uit begonnen te geven onder hun eigen naam besloot ze toch haar naam te verbinden aan de bundel Glorieklokken.
Naar verloop van tijd stopten de profetieën en de visioenen binnen de groeiende gemeente te Gambang Waloeh.
Op 30 mei 1929 vertrok zuster Alt, door God geroepen, met dertig Javaanse kinderen naar Surabaja om een leider van een grote Pinkstergemeente te komen helpen in 't werk aldaar.
In datzelfde jaar begon ze ook met een blad uit te geven, De Pinkstercourant en kort daarop Gouden Schoven en Glorieklokken.
Haar leven was geheel en al gevuld met arbeid voor haar Meester, ondanks dat de malariakwaal haar dag en nacht kwelde met hoofd- en rugpijnen, duizeligheid en druk op de hersenen.
Medicijnen had ze sinds haar Doop met de Heilige Geest niet meer gebruikt.
Ze vertrouwde op God en hoewel ze nooit genas gaf de Heer haar toch de kracht haar werk voor Hem te doen.
Ze reisde overal op Java rond om samenkomsten te houden. Sumatra, Borneo en Celebes werden door haar bezocht en overal vond ze bloeiende Pinkstergemeenten.
Toch nam ze vaak de tijd om haar oude gemeente in Gambang Waloeh op te zoeken welke ze onder goede inheemse leiding had achter gelaten.
In februari 1930 verhuisde ze met haar kinderen naar Waroe, een dorp buiten Surabaja en op 1 september 1932 begon ze haar eigen afdeling op te richten.
In de vier jaren dat ze daar was mocht ze met grote zegen het werk voortzetten en vele honderden werden er gedoopt.
Ook daar werd ze opnieuw gekweld door malaria en deed de Heer haar een aanbod toekomen om een gemeente te stichten in Lawang, een heerlijk koel klimaat,
hetgeen ze met beide handen aannam.
Na veel gebed liet de Heer haar in februari 1935 weten dat ze zich moest af scheiden en een nieuwe gemeente beginnen "De Pinksterzending".
Zij vroegen en verkregen rechtspersoon van de regering en zo werd in Lawang de Pinksterzending geopend.
Zeer velen van verschillende rassen vonden daar het licht in de acht jaren die daarop volgden. Totdat de Japanners kwamen.
Opgesloten in een cel zat ze te wachten op haar doodstraf. Ze zou worden onthoofd.
Op het juiste moment vond broeder Stefanus, een evangelist die met haar samenwerkte, haar geboorte akte onder haar papieren, geleid door de Heilige Geest, op de dag van haar doodstraf.
Hiermee kon worden aangetoond dat zuster Alt inmiddels zestig jaren oud was. Hierdoor werd haar doodvonnis veranderd in opzending naar een kamp.
In de periode van 1942 tot 1947 heeft zij en zij die met haar waren veel moeten verduren onder de terreur van Japan en later ook van de Indonesiërs.
Na de bevrijdding uit het laatste kamp was zuster Alt van plan zich weer te vestigen in Surabaja en samen met broeder Stefanus pakte ze het werk in de gemeente weer op.
Toen de laatste poging om een huis te kopen weer mislukte vroeg ze zich af of God misschien geen ander plan met haar had.
Zo ontstond in haar het verlangen om naar Nieuw-Guinea te vertrekken en daar de boodschap van de Volle Verlossing door Jezus' bloed te brengen aan blank en bruin.
Zo verliet zij met zes medewerkers op 30 april 1951 Indonesië en kwamen ze 11 mei 1951 te Monokwari aan. Zuster Alt was toen 67 jaar.
Na twee en een half jaar van vele verdrukkingen waren er reeds 87 gedoopten in de nieuwe gemeente en in 1953 mocht ze haar zeventigste verjaardag vieren temidden van een grote opkomst van Gods kinderen. Na ook daar vele mensen de blijde boodschap te mogen hebben gebracht rees in 1960 de gedachte bij haar en sommige medewerkers om weer naar Holland te reizen. Talrijke Nederlanders verlieten het land wegens de onzekere toekomst die hen wachtte en vele gemeenteleden trokken weg.
Op 11 mei 1961, precies tien jaar na haar aankomst in Nieuw-Guinea schonk God haar de innerlijke overtuiging dat ze terug moest gaan naar haar vaderland om daar van haar Heiland te getuigen.
Nadat zuster Alt terug gekomen was op 21 oktober 1961 in Nederland heeft ze nog vijf maanden mogen leven waarna ze op 22 maart 1962 naar haar Heer en Heiland is gegaan.
Zuster Alt was 78 jaar toen ze stierf.
In de vijf maanden dat ze nog in Nederland was mocht ze rijkelijk getuigen van haar relatie met God en het goede werk wat Hij door haar heeft gedaan.
Deze samenvatting komt uit het boek: "Herinneringen uit mijn leven" van zuster M.A. Alt.
Dit boek is uitgegeven door de vereniging de Pinksterzending te Velp.
Met dank aan broeder Wout van Beek (✝ 2017) die ons dit boek geschonken heeft om het levensverhaal van zuster Alt op deze website te kunnen publiceren.